Tijdens de bewerking wordt het materiaal verwijderd door afschuiving, waardoor spanen of krullen ontstaan door het afsnijden van materiaal. Tegenover de verspanende bewerking staat de niet-verspanende bewerking, waarbij geen spanen ontstaan.
Ter illustratie van het begrip verspanen kan men denken aan de krulvormige spaan, die men ziet ontstaan, indien men met een mes over niet te zachte boter schraapt, waarbij het mes dwars op de bewegingsrichting wordt gehouden.
Voorbeelden van verspanende bewerkingen
zijn frezen, tappen, draaien, vijlen, boren, zagen, kotteren, brootsen (of trekfrezen), slijpen, honen, leppen, schaven en steken.
Niet-verspanende bewerkingen
zijn bijvoorbeeld walsen, dieptrekken, persen, ponsen, laserbewerkingen, solderen, vonk-eroderen, snijden, lassen, smeden, gieten, vloeiboren en buigen.